Short Story Saterday

ELKE WEEK EEN NIEUW VERHAAL

EINDE

 

Het is twee minuten voor twaalf. Nog twee minuten voordat het einde komt. Hoe zal het zijn als dat moment zo meteen aangebroken is? Meer dan twee jaar weet ik al dat dit zal komen, meer dan twee jaar beleef ik deze laatste momenten. Ze dringen zich aan me op, laten me nooit met rust.

De wereld zal ophouden te bestaan. Ik zal niet meer deelnemen aan al wat voor mij belangrijk is, ik ben geen onderdeel meer van nieuwe verhalen.

Deze gedachten hebben me nu al een seconde gekost, bijna een heel procent van de mij resterende tijd. Nog maar negenennegentig procent te gaan.

Een half uur geleden ben ik al naar deze plek begeleid. Iedereen om mij heen weet wat er staat te gebeuren, maar niemand die zich om mij bekommert.

Niemand?

Misschien één iemand! Achteraan op de tribune zit mijn lief. Ik zie haar niet, maar ik weet dat ze er is. Door de glazen wanden die zich tussen mij en haar bevinden kan ik niets horen van wat daar wordt gezegd of gedaan, de weerspiegeling van het glas maakt het me bijna onmogelijk iets waar te nemen van de andere zijde. Die weerspiegeling is er niet vanaf de andere kant, dat weet ik want dat is me duidelijk gemaakt. De andere kant van het glas is ontspiegeld. Iedereen moet heel goed kunnen zien wat er te gebeuren staat. Een waarschuwing, zo wordt mij medegedeeld, doe nimmer wat deze man deed, anders wacht je eenzelfde lot.

Alweer is een seconde verstreken. Alweer ben ik dichterbij. De tijd wordt korter, de procenten versnellen. Het volgende percentage is een fractie korter dan het vorige, het einde nadert dus sneller naarmate de tijd vordert.

Mijn gedachten vliegen nu alle kanten op. Was het zojuist mijn zielenmaatje  dat mijn denken beheerste, nu zie ik het plafond. Donker is het, bijna zwart, met een heleboel kleine lampjes. Ik verbeeld me even dat het sterren zijn die ik daar zie. Op één daarvan zal mijn ziel straks plaatsnemen. Wat voor ster zal dat zijn? Een ster waar het prettig toeven is? Waar altijd alles in overvloed is en waar het nooit saai wordt? Of is het een ster waar iedereen ongelukkig is, waar Dante Alighieri al in heeft voorzien in zijn La Divina Commedia? Zo’n ster staat mij waarschijnlijk te wachten, mijn leven heeft zich voltrokken op een manier die dat kan rechtvaardigen.

Begrijp me goed: ik heb niet gedaan waarvan ik word beticht, maar voorbeeldig is mijn leven nooit geweest. Zelden heb ik compassie gevoeld bij wat mijn naasten overkwam, nooit heb ik een helpende hand uitgestoken naar iemand die dat nodig had, ik ben echt een eikel van een vent. Buiten de ene persoon aan de andere kant van het glas heeft waarschijnlijk nooit iemand van mij gehouden. Zelfs mijn moeder niet! Die was, toen ik nog klein was, altijd veel te druk met andere mannen en louche zaken om zich om mij te bekommeren. Ik moest zelf maar uitzoeken waar ik de nacht kon doorbrengen, ik moest ook zelf maar uitvinden waar en wanneer ik iets kon eten. Ik ben liefdeloos opgegroeid, hoe kan ik weten hoe een liefdevol leven er uitziet?

Een vader heb ik niet. O ja, een biologisch exemplaar zal zich ongetwijfeld ergens bevinden, maar mijn moeder heeft zoveel kerels gehad dat ze geen flauw vermoeden heeft van wie er voor mij verantwoordelijk is.

 

Ik heb de indruk dat er nu veel meer procenten zijn weggeëbd tijdens mijn overpeinzingen. Ik sla een blik op de grote klok aan de muur tegenover me. Nog een minuut en negenentwintig seconden. Meer dan een kwart van de laatste twee minuten is verstreken.

Ik moet me beter concentreren op die tijd! Hoe meer ik er op let, hoe intenser ik die laatste anderhalve minuut kan beleven.

Mijn gedachten dwalen weer af. Ik zie mijn oma nu voor me. Mijn moeders moeder is wel aardig voor me geweest. Als ik helemaal nergens naar toe kon, bood ze me een laatste strohalm. Er stond een bed waar ik gebruik van kon maken en er was ook wel iets te eten voor als ik echte honger had. Zij had het ook niet breed hoor, maar gaf me wel dat beetje liefde dat toen essentieel was. De wetenschap dat ik altijd ergens een plekje kon hebben maakte mij ook zorgeloos. Het deerde niet wat ik wel of niet deed, ik redde me wel. De mensen om me heen liet ik dat, en dat doe ik nog steeds, merken! De verlaten zielen die mijn dagelijkse entourage vormen moeten zich aan mij aanpassen.

Ik moet nu echt stoppen met deze gedachten. Ik kan er nu toch niets meer aan veranderen. Ik wil de laatste minuut nog vrolijk zijn.

Maar ik heb geen vrolijke gedachten. Nog één minuut voor het einde. Minder nu al!

 

Er komt iemand op me toegelopen. Een man denk ik, maar hij draagt een lange jurk. Een gouden jurk met een soort sjaal schuin over zijn lijf gedrapeerd. Geen fleurige sjaal, een effen paarse is het, het vloekt heel erg bij die gouden jurk. Hij heeft een emmertje in zijn hand waar rook uitkomt. Ik vind het maar raar!

Hij begint met te praten. Hij vraagt of ik nog een keer aan Hem wil denken. Wie Hem? Welke Hem? Ik weet niet over wie hij het heeft. Ze beschuldigen me ervan een vrouw te hebben vermoord, wie in vredesnaam is dan die hem?

Ik laat hem maar lullen, het zal zijn werk wel zijn en hij zal er wel voor betaald krijgen. Prima toch? Ieder zijn ding.

Hij loopt weer weg en gaat op een bankje aan de zijkant zitten. Hij slaat een kruis met zijn handen en vouwt die dan discreet op zijn knieën.

Een andere man loopt in de richting van een bedieningspaneel.  Mijn ogen volgen hem, over mijn rug voel ik wat rillingen lopen. Dat is het dan.

 

Nogmaals een blik op de grote klok. Nog tien seconden! Iemand wil een doek over mijn hoofd doen, maar met mijn ogen maak ik hem duidelijk dat ik dat niet wil. Dit laatste moment wil ik helemaal beleven.

Nog zes seconden. Net voldoende voor een laatste gedachte.

Waar moet ik nu nog aan denken? Wat is het waard om mijn laatste gedachte te zijn? Ik besef dat dit belangrijk is, wat kan ik nu nog voor zinvols denken?

Nee, mijn gedachten zijn afgelopen. Vanaf nu is er enkel nog duisternis.

Aan de andere kant van de kamer gaat de hand van de persoon bij het bedieningspaneel naar een grote schakelaar. Ik zie dat hij de schakelaar beetpakt en een korte draai naar rechts doet.

EINDE

 

 

 

VOOROVERVAL

‘Dag mijnheer Vos. Mijn naam is Jeroen Voorwinden. Ik ben blij dat u heeft ingestemd met het geven van een interview aan Credit, hét dagblad voor de bankwereld.’

‘Welkom mijnheer Voorwinden. Het genoegen is geheel aan mijn zijde. Mag ik u een kop koffie aanbieden?’

‘Mijnheer Vos, het heeft u de laatste tijd niet erg meegezeten. In korte tijd zijn er vier overvallen op uw filiaal geweest. Heeft u daar een verklaring voor?’

‘Het is mij een volslagen raadsel, mijnheer Voorwinden, waarom onze bank juist doelwit is van deze wrede bejegening. U moet weten dat we een zeer democratisch banksysteem voorstaan dat toegankelijk is voor het gehele volk.’

‘Mmm, zoiets begreep ik al uit de naam van de bank ja.’

‘Dan zult u er ook wel verbaasd over zijn dat juist onze bank dit moest verduren.’

‘Mijn ervaring is dat elke bank doelwit kan zijn van mensen die uit zijn op gratis geld. Kunt u mij beschrijven hoe de overvallen zijn uitgevoerd? Begint u maar gewoon met de eerste.’

‘Nou, de eerste overval was in mijn beleving de meest klassieke. Er kwamen twee mensen binnen, onherkenbaar door de bruine bivakmutsen die ze droegen. Eén van hen was beslist een man, de ander was wat ongewis, dat had ook een vrouw kunnen zijn.’

‘Zeiden ze iets toen ze binnen waren?’

‘Er is tijdens deze overval geen woord gezegd. Aan de balie werd een briefje afgegeven met de woorden “Dit is een overval. Vul deze zak met al het geld dat in de kassa’s is.” De overvallers richtten een vuurwapen op de baliemedewerkster.’

‘Wat heeft deze medewerkster toen gedaan?’

‘Die heeft, nadat ze op het overvalknopje onder de balie had gedrukt, aan het verzoek voldaan, precies zoals dat in onze protocollen staat.’

‘Hoeveel is toen buit gemaakt?’

‘Dat kan ik u vanwege het nog lopende onderzoek niet vertellen.’

‘Zijn er bij die overval nog gewonden gevallen?

‘Er is niemand lichamelijk gewond geraakt. Over psychische verwondingen kan ik u helaas ook geen mededelingen doen vanwege het nog lopende onderzoek.’

 

Hier volgt een kleine pauze. Het min-of-meer slurpende geluid op de opname doet vermoeden dat de koffie werd genuttigd.

 

‘Wat kunt u me vertellen over de tweede overval?’

‘Die overval ging erg vreemd. Wederom kwamen er twee mensen de bank binnen, uitgedost in een gewaad dat hun hele lichaam bedekte en zelfs de ogen zijn niet zichtbaar waren achter de gaasjes die er voor zaten.’

‘Droegen ze een boerka?’

‘Ik weet niet of dat de juiste benaming is voor zo’n gewaad.’

‘Dat zou kunnen betekenen dat het vrouwen waren toch?’

‘Ook de politie heeft toen deze opmerking gemaakt. Ik kan dat bevestigen noch ontkennen, door die gewaden was het onmogelijk te zien of het mannen of vrouwen waren.’

‘Is er toen wel gesproken?’

‘Jazeker. Een overvaller struikelde en viel op de grond. Nadat hij was opgestaan riep hij – want aan zijn stem te horen was het een man – “Als ik tijdens een overval vooroverval moet je meteen in de lucht schieten oen.” Daarna zijn ze meteen gevlucht, zonder iets mee te nemen.’

‘En die stem? Klonk die alsof er iemand uit een Arabisch taalgebied sprak?’

‘Daar mag ik u geen mededelingen over doen vanwege het nog lopende onderzoek.’

 

Vanuit een karaf werd nu, duidelijk hoorbaar, een glas gevuld. Hoogstwaarschijnlijk met water, het was nog te vroeg voor wat anders.

 

‘Zijn er nog bijzondere dingen te melden over de derde overval?’

‘Over de overval zelf niet zozeer. Die verliep grotendeels zoals de eerste keer. Uitzondering was dat er nu wel gesproken werd.’

‘Kunt u aangeven wat er toen precies gezegd is?’

‘De overvaller liep naar dezelfde balie als bij de eerste overval en gaf een jutezak aan de baliemedewerker, ook dezelfde als tijdens de eerste keer.’

‘Maar wat werd er dan gezegd?’

‘Ze zeiden: “hier deze zak. Is voor overval. Nu vol doen met geld!”

‘Was hierbij ook sprake van bedreiging met een vuurwapen?’

‘Daarover kan ik u in het belang van het onderzoek geen mededelingen doen.’

‘Kunt u wel zeggen hoeveel er toen is buitgemaakt?’

‘Ook daar kan ik u niets over zeggen.’

 

Een wat langere pauze volgt. Duidelijk is tweemaal te horen dat de deur wordt geopend en weer gesloten. De voetstappen doen vermoeden dat iemand de kamer verliet en later weer is teruggekomen.

‘De vierde overval? Wat mag u daar wel over zeggen?’

‘Curieus was die. De beelden van de vorige overvallen hebben we uitgebreid geanalyseerd en we leerden dat de overvallers telkens ongeveer dezelfde route door de bank liepen. Op die looproute hebben we toen een blokje op de vloer geschroefd om de aandacht van overvallers af te leiden.’

‘Wat voor functie had dat blokje?’

‘Wat ik al zei: afleiding.’

‘Is dat ook gelukt? Dat had bij de vierde overval duidelijk kunnen zijn.’

‘Daar volgt nu het curieuze moment. De overvallers waren nu met vijf man sterk. Twee gingen naar links en twee naar rechts. De vijfde liep middendoor, een vuurwapen gericht op de balie. Deze overvaller struikelde over het blokje en viel voorover. Hij krabbelde overeind en wenkte zijn tweede man, eentje die naar links was gelopen, en gilde tegen hem: “Als ik tijdens een overval vooroverval dan is de overval nog niet voorbij. Ik weet dat dit ons overvalt, maar als ervaren overvallers mag dit ons niet overvallen. Dus: als ik de volgende keer vooroverval overval je gewoon verder.” Een vreemd relaas voor een overvaller vind je niet?’

‘Inderdaad een rare opmerking. Zijn ze daarna ook verdergegaan met de overval?’

‘Ja, die tweede man was duidelijk onder de indruk van de woorden van de leider. Hij gaf met handgebaren aan zijn mede-overvallers aan dat het verdere plan moest worden aangehouden.’

‘Hoe verliep het verder?’

‘Dat mag ik u in het belang van onderzoek niet vertellen. Het lijkt ons wel helder dat we al die overvallen nu voorlopig zat zijn. We hebben nu een zeer geavanceerd camerasysteem geïnstalleerd en eventueel nog komende overvallen zullen aanmerkelijk beter geregistreerd worden.’

‘Kunt u iets duidelijker zijn over dat systeem?’

‘Dat mag ik u in het kader van onze veiligheidsvoorschriften niet zeggen.’

 

‘Ik wil u graag danken voor uw medewerking aan dit interview. U heeft erg veel niet gezegd is me opgevallen.’

‘Ik begrijp dat u meer had willen weten. De Democratische Volksbank is ook dankbaar voor de aandacht die u aan deze uitermate treurige incidenten wilt geven. Een overval vinden wij helemaal geen democratisch instrument, dat keuren we ten zeerste af.’

 

Einde transcriptie.

Maak jouw eigen website met JouwWeb